Wolf

Uit Bibliotheca Enchusana
Ga naar: navigatie, zoeken

Geschiedenis

  • 27 februari 1702 : Hebben de Heeren Burgermeesteren ende Regeerders der Stadt Enchuijsen, aan de molenaars van de molens genaamt de Wolf, Colhorn , en de molen bij de Oude Gouwsboom geinterdiceert ende verboden, van met hare wagens niet verder te sullen mogen rijden dan tot aan de Brugh bij de tuijn van de Heer Burgerm. Hagha.
  • 11 Maart 1719 : Gelezen zijnde de requeste bij de gesamentlijke meel molenaars malende en wonende binnen dese Stadt gepresenteert, versoekende omme redenen in de selven requeste vermelt, dat mogten werden gequalificeert, tot het afbreken en roijeeren van de staf staande meelmolen, de Wolf, en dat des selfs gront in de verpond. eeniger maten moght werden vermindert. Is daarop goet gevonden en verstaan, gem. requeste te stellen in handen van Heeren Commissarissen, omme te examineren, en dese Agtb. regeringe dies aen gaande te dienen van hare consideratien en advijs.
  • 4 mei 1719 : Gelezen zijnde een advijs bij de Heer Fredrick de Wit en andre Heeren commissarissen uijt dese Agtb. vergadering uijtgebraght, als geexamineert hebbende de requeste bij de gesamentlijke meel molenaars malende en woonende binnen dese Stadt gepresenteert, versoekende dat mogten werden gequalificeert tot het afbreken van haren gemene staf staande meelmolen, genaamt, de Wolf, en dat des selfs gront eenigen maten in de verpond. mogt werden vermindert, daar henen gaande het selve advijs, dat de supplianten behoorden te werden gequalificeert tot het demoliëren van haren staf staande meelmolen de Wolf, zonder dat in des selfs een ander meelmolen gedurende de tegenswoordige slegte constitutie en verval des tijts, zal mogen werden geset, dog sulks bij florisanter tijt zullende werden gerequireert, zij supplianten indien gevalle wel zullen wesen geprafereert, om in des selfs plaatze wederom een nieuwe meelmolen opte reghten, maar dat bij onwilligheid van de supplianten, het als dan aen dese Regeringe vrij zal staan, om door ijmand buijten de supplianten, een ander meelmolen, onder het selve servituit van de tegenwoordige, te laten bouwen. Dat gemelde meelmolen, op die voorwaarden afgebroken, vervolgens des selfs grondt behoorde te werden ontlast van de tegenwoordige daar op staande verponding, zoo ordinaire als extraordinaire, en dat des wegens bij de supplianten behoorde te werden betaalt, aen den stads Thesaurier, en wel binnen de tijt van drie maanden, een zomma van vijf hondert Car. guldens eens, en dat eijndelijk de supplianten, in vervolg des tijts, de als dan nog vier resterende meelmolens ordentelijk zullen moeten onderhouden en gaande houden, zonder ooit meer te insteren, op het afbreken of stil staan, van een ofte meer der gem. vier resterende meelmolens, en ingevalle het gebeurde, bij het een ofte ander toeval, dat de supplianten, een ofte meer van voorst. vier resterende meelmolens quamen stil te laten staan, dat als dan ook dese regeeringe zal vermogen te vergunnen, aen ijmand buijten en boven de supplianten, het opregten van een nieuwe meelmolen, dog refereeren opgem. Heeren Comm. etc. aldus geadviseert op den 14 maart 1719.