Instructie en Reglement voor de vaste knegt en meijd van 't Stadhuijs waar na sij sullen hebben te gedragen - 21 september 1761

Uit Bibliotheca Enchusana
Ga naar: navigatie, zoeken
  • Alsso volgens 't VI Art. van de instructie voor de conchergie van het stadhuijs behorende onder haar directie en opsigt staan , en in alles gehouden sijn , de goede ordres , die haar door gem. conchergie werd gegeven , na behoren na te komen . Soo hebben de Heeren Burgermeesteren en Regeerders des stad Enchuijsen op de klagten die daar omtrent sijn voorgekomen goedgevonden en verstaan te maken en arresteeren het navolgende Reglement waar na de gesegde knegt en meijd haar sullen hebben te reguleeren .

Art. 1. : De knegt en meijd van het stadhuijs sullen gehouden wesen des smorgens vroegtijdig op het stadhuijs te komen , en des 's avonds ordentelijke tijd te gaan , welke tijd van komen en gaan genomen werdt des smorgens bij somerdagh ten 7 uuren en des winters ten half agt uuren , des avonds bij somerdagh ten 6 uuren en des winters ten 7 uuren , sullende de somer indesen gerekent worden sijn aanvang te nemen met den eerste meij en eijndigende met den vijftiende october , en de winter met sestiende october , en eindigen met den 30 april . Wel verstaande indien haar dienst soo des somers als winters niet eerder of laater werd vereijst , t geen met discretie sal staan aan het goedvinden van de conchergie .

Art. 2. : Deselven sullen gehouden wesen bij haar komste en vertrek de conchergie goede morgen en goede avond te seggen , vragende of er iets van haar dienst is , en waar sij haar werk eerst sullen beginnen , en soo wanneer haar een boodschap van de conchergie ten dienste van 't stadhuijs werd belast sullen sij gehouden sijn die vaardig en in ordre te volbrengen , doende behoorlijk rapport van het verrigtede .

Art. 3. : Deselven sullen gehouden wesen haar bedieningen selfs in eijgene persoonen aan waar te nemen , en geen ander bij haar nemen tot hunne adsistentie of in haar plaatse , ten waare sij door siektens en ongemakken daar toe niet in staat waaren , in welke gevallen als dan aan de conchergie sullen hebben voor te stellen een persoon of persoonen die bequaam is of sijn na genoegen van de conchergie haar lieden werk en pligt aan waar te nemen .

Art. 4. : Deselven sullen noijt tot een anders werk of dienst mogen overgaan of geemploijeert werden op verlies van haar bedieningh , maar alleen ten dienste van het stadhuijs wesen en sullen van het selve niet mogen afgaan des smiddags voor twaalf uuren of niet eerder dan de colegien gescheijden sijn , en het vuur opgenomen en geborgen is , meetende een uur daarna wederom op haar post verschijnen .

Art. 5. : Het sal het werk van de knegt wesen de turf aftehaalen als het nodig is, en daar toe gebruijken schoone schoenen, om de geschuurde trappen niet vuijl te maken, daar sij met schoenen van de straat komende anders besmet en vuijl gemaakt werden.

Art. 6. : Voors sal de knegt in de kamers, daar 't behoort vuur aan leggen, het geglommen vuur in de doofpotten bergen, en die potten op de haard onder de schoorsteenen soo lange laaten staan tot dat het vuur uitgedooft is, om soo voor te komen dat geen stank of rook door 't stadhuijs verspreijt, en als dan de asch verkoelen met water, op dat deselve niet stuijft, en daar na opscheppen moet ende in de schutters kamer door hem tweemaal des daags de asch opgeschept, en het water vat allen dagen om stank voor te komen leedig gemaakt werden.

Art. 7. : De voorn: knegt sal gehouden en verpligt wesen schoon water te haalen, en brengen daar en soo veel het van nooden sal wesen, en het vuijle water moeten afdragen, en niet van boven uijt de raamen na beneden gieten, opdat de beneden raamen daar door niet bespat, of de passanten op straat natgemaakt werden.

Art. 8. : Soo de haard ijsers verset moeten worden, wanneer de haarden geschropt werden, soo sal sulks door de knegt geschieden, en als de vuurtijd over is, sal hij de haarden en ijsers ten eersten schoon maken, en op haar plaats setten opdat die geverft, en door de meijd gepotloot kunnen werden.

Art. 9. : Geduurende de tijd dat de lantaarns branden sal de knegt gehouden wesen, de lantaans aan het stadhuijs te voorsien van olij en catoen, en deselve benevens de wagtblakers schoon houden en tijdig opsteken, geijk hij ook alle dagen sijn oog sal laten gaan over de straaten voor en ter sijde van 't stadhuijs, deselve van alle drek en vuijligheijd suijveren en schoonhouden.

Art. 10. : De meijd sal gehouden wesen om de viertien dagen te loogen en droog te schuuren, de inkt kookers, deuren en raamringen, mitsgaders de lamp in de lantaarn boven de deur, en voors sulks soo dikwils als de conchergie het mogte komen goed te vinden en te ordonneeren.

Art. 11. : Hij sal oock de Haardsteeden, soo dikwils daarop gevuurt is, schoon moeten maken, wanneer de doofpotten weggenomen, ende asch opgeschept is, alsmeede de Rooster op Burgermeesteren camer glad houden.

Art. 12. : Wanneer de vergaderingen of besoignes gescheijden sijn, sal de meijd de stoelen op hunne plaats setten, de tafels opredden, het sand op de vloer veegen, ende gordijnen die op gehaalt sijn op een eguale hoogte laaten sakken, en dus de kamers in alles in ordre brengen.

Art. 13. : Soo dikwijls het de Conchergie het goedvindt sal de meijd de kamers schoonmaken, glasen wassen en zand strooijen en de schutters camer alle dagen, als meede de wandelplaats boven alle weeken en de blaauwe trappen soo dikweils het nodig geoordeelt werdt, mitsgader 't pleijn, plaats, ende straaten ter sijden om de maand ende voor en agter stoepen alle dagen schrobben, en de wandel plaats beneden sook dikwils schoonmaken als de conchergie het ordonneert.

Art. 14. : Voorn: meijd sal allen weken de houten trappen van de turfsolder af stoffen en om de drie weeken de solders en boven camers alsmede wanneer het nodig is de witte trappen moeten schuiren.

Art. 15. : De knegt en meijd sullen malkanderen in het glaase wassen en andere saaken daar het de conchergie ordonneert moeten helpen, op poene die daar tegens is dat de soodanige voor 14 dagen sal vertrekken, sullende haar daggelden ingehouden en een ander voor die tijd door de conchergie in plaats gestelt worden, en wanneer sulks voor de tweedemaal werd geweijgert, werd de tijd van vertrek gestelt op ses weeken, en meermalen sulks geschiedende sal de soodanige na bevind van saaken werden gedepoteerd.

Art. 16. : Wanneer op sondagh of andere feest en heijlige dagen ter gelegentheijd van vergaderingen of besoignes des winters moet werden vuur aangelegt, soo sal sulks door de knegt geschieden, en na het scheijden van die vergaderinge of besoignes soo sal deselve het vuur weder in ordre moeten bergen.

Art. 17. : De meijd en knegt sullen wel sorge dragen dat wanneer deselve thee of koffij mogte gaan drinken, dat sulks niet geschiet op een ongelegen tijdt, en niet langer duurt dan gewoone tijdt die ordinair daar toe gestelt wordt.

Art. 18. : Voors sullen de meijd en knegt in alles ten dienste staan aan de conchergie 't geen haar door deselve ten dienste van 't stadhuijs sal werden geordonneert.

Art. 19. : De Heeren Burgermeesteren houden aansegh om deze instructie sodanig te amplieeren, altereeren en elucideeren als na bevind van saaken sullen vermeenen te behooren.